
Jurisprudentie
BA0081
Datum uitspraak2007-03-07
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605934/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605934/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2005, het bestemmingsplan "Theodorushaven/Noordland" vastgesteld.
Uitspraak
200605934/1.
Datum uitspraak: 7 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergen op Zoom,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2005, het bestemmingsplan "Theodorushaven/Noordland" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 juni 2006, nummer 1152654, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 september 2006.
Bij brief van 26 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. H.E.C.M. Nieland, advocaat te Bergen op Zoom, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door D.M.J. Lemmers, ambtenaar van de gemeente. Verweerder is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.3. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "behorende tot één bouwperceel" voor het perceel sectie […], nr. […], aan de [locatie a]. Hij voert hiertoe aan dat het besluit van de gemeenteraad tot het gewijzigd vaststellen van het plan ten aanzien van dit perceel niet juist is verwerkt op de plankaart en in artikel 4, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften, waardoor het niet meer mogelijk is op dit perceel een atelier te bouwen overeenkomstig de meest recente bouwaanvraag, dan wel ontwerptekening. Appellant wijst er hierbij op dat het perceel ten onrechte niet als zelfstandige bouwkavel is aangemerkt en voor het beoogde atelier een maximale bouwhoogte van 6,5 meter is voorgeschreven terwijl dit de goothoogte zou moeten betreffen. Verweerder heeft volgens appellant onvoldoende gemotiveerd dat de in het plan opgenomen regeling zonder verwijzing naar het amendement niet onredelijk is en recht doet aan het door de raad aangenomen amendement.
Standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft, voor zover thans van belang, het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat de voor perceel sectie […], nr. […], in het plan opgenomen regeling recht doet aan het door de raad aangenomen amendement, niet is gebleken dat de raad zich niet kan vinden in de verwerking van het amendement door het college van burgemeester en wethouders en de regeling ook overigens niet onredelijk is.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens:
2.5.1. Appellant woont op het perceel [locatie b] en is tevens eigenaar van het perceel sectie […], nr. […], aan de [locatie a]. Deze percelen liggen tegenover elkaar en worden van elkaar gescheiden door de weg [locatie].
2.5.2. Appellant heeft op 14 februari 1996 een aanvraag ingediend voor de bouw van een woning op perceel [locatie b] en een atelier op perceel sectie […], nr. […] met een bouwhoogte van 6,3 meter. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief van 11 april 1996 de bereidheid uitgesproken medewerking te verlenen aan het plan en de welstandsmonumentencommissie heeft een positief advies uitgebracht. De bouw van de woning is in februari 2002 aangevangen en in 2004 voltooid. Op 13 mei 2005 heeft appellant een nieuw schetsontwerp ingediend voor de bouw van een atelier met kantoorruimte op perceel sectie […], nr. [….]. In dit ontwerp heeft het gebouw een bouwhoogte van 9,8 meter.
2.5.3. Het amendement, behorend bij raadsvoorstel SROB/05/85, vermeldt, voor zover thans van belang, het volgende:
"Gelet op;
- het feit dat naar aanleiding van een op 14 februari 1996 ingediend verzoek tot het vervangen van een oude woning voor een atelier, bij brief van 11 april 1996 van het college, de bereidheid is uitgesproken om met toepassing van het in het bestemmingsplan Theodorushaven II opgenomen overgangsrecht, medewerking te verlenen aan dit plan - bij schrijven van 17 januari 1997 door de afdeling bouwen en wonen is aangegeven dat ook de welstandsmonumentencommissie positief advies heeft uitgebracht ten aanzien van dit plan - nadrukkelijk sprake is van amovering van bestaande opstallen - perceel sectie […] nr. […] als een zelfstandig bouwkavel beschouwd kan worden en derhalve een bouwtitel heeft - het feit dat de ingediende bouwplannen een gefaseerde opbouw kennen, waardoor de eerder ingediende aanvraag nog niet is gerealiseerd, niet mogen worden geblokkeerd door vestiging van een nieuw bestemmingsplan - bezwaarmaker voldoende aannemelijk heeft gemaakt op grond van eerdere goedgekeurde ontwerpen aanspraak te kunnen maken op een bouwtitel
Besluit:
De plankaart en de voorschriften ten aanzien van het perceel [locatie b] gewijzigd vast te stellen zodanig dat [appellant] op basis van zijn eerder ingediende ontwerpen tot realisatie van een atelier kan overgaan."
2.5.4. Op de plankaart is zowel aan het perceel [locatie b] als aan het perceel sectie […], nr. […] de bestemming "Wonen" toegekend. Met de aanduiding "behorende tot een bouwperceel" is het perceel sectie […], nr. […] gekoppeld aan het perceel [locatie b].
2.5.5. Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften, mogen ter plaatse van de aanduiding "behorende tot een bouwperceel" binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak bijgebouwen worden opgericht, uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige dan wel beroepsmatige activiteiten bij een woning, met een maximale oppervlakte van 140 m² en een maximale bouwhoogte van 6,5 meter.
2.5.6. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het plan opgenomen planologische regeling recht doet aan het door de gemeenteraad aangenomen amendement nu het amendement zich uitspreekt over een bouwplan dat in 1997 door de Welstandsmonumentencommissie positief is beoordeeld en de in dat plan opgenomen maatvoering is vertaald naar het bestemmingsplan en voorts in het amendement niet wordt aangestuurd op het leggen van een andere bestemming dan "Wonen" op perceel sectie […], nr. […].
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Dat verweerder ter weerlegging van de door appellant ingediende bedenkingen zich heeft aangesloten bij de motivering van de gemeenteraad, biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn besluit in dezen onvoldoende heeft gemotiveerd, nu de uitvoering in het bestemmingsplan van een amendement bij de vaststelling van het plan bij uitstek een gemeentelijke aangelegenheid betreft waarbij geen afwegingsruimte voor verweerder bestaat.
2.6.1. Het amendement strekt ertoe dat appellant een atelier kan bouwen overeenkomstig eerder ingediende schetsontwerpen. Naar het oordeel van de Afdeling staat artikel 4, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften, daar niet aan in de weg. Het betoog van appellant ter zitting dat het amendement ziet op een vlak voor de raadsvergadering van 27 oktober 2005 gepresenteerd ontwerp, slaagt niet nu in de overwegingen van het amendement expliciet wordt verwezen naar de op 14 februari 1996 ingediende bouwaanvraag en de goedkeuring daarvan. Gelet op deze verwijzing is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen instemmen met artikel 4, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften, voor zover daarin is bepaald dat voor het bijgebouw een maximale bouwhoogte van 6,5 meter is toegestaan. Het samenstel van de overwegingen en het besluit zoals deze zijn neergelegd in het amendement biedt voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het perceel sectie […], nr. […] in het plan als zelfstandig bouwkavel had moeten worden opgenomen. Verweerder behoefde in de in het plan gegeven uitvoering van het amendement dan ook geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.6.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan in zoverre.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007
270-472.